1. Handhaving schijnzelfstandigheid in 2024 en vanaf 2025

De Belastingdienst heeft nog steeds de ambitie om per 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium arbeidsrelaties op te heffen. Onlangs zijn het handhavingsplan 2024, een perspectiefnota en een memo met richtlijnen over de verhouding tussen een aanwijzing in de loonbelasting en de omzetbelasting en inkomstenbelasting gepubliceerd.

Het kabinet vermoedt dat in te veel gevallen de inzet van zzp’ers niet in lijn is met wet- en regelgeving en dat sprake is van schijnzelfstandigheid. De beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst (werknemer) of een overeenkomst van opdracht (zzp’er) ligt in beginsel bij de opdrachtgever en de werkende. In de praktijk is dit echter een lastige beoordeling.

Zowel in het handhavingsplan als in de perspectiefnota zijn onder meer de al eerder door het kabinet aangekondigde drie lijnen opgenomen waarlangs het kabinet de balans wil herstellen:

• Een gelijker (fiscaal) speelveld tussen werknemers en zelfstandigen;
• Verduidelijking van de regels omtrent de beoordeling van arbeidsrelaties en de introductie van een rechtsvermoeden;
• Verbetering van de handhaving op schijnzelfstandigheid en het opheffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 via drie sporen:

a. Actieve samenwerking met de markt;
b. Specifieke aandacht voor risicovolle posten;
c. Reguliere klantbehandeling.

Constateert de Belastingdienst dat sprake is van een dienstbetrekking? Ook in 2024 legt de Belastingdienst alleen bij kwaadwillendheid correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en eventueel boetes op. In alle andere gevallen geeft de Belastingdienst alleen een aanwijzing, die dan wel moet worden opgevolgd. Meestal wordt drie maanden de tijd gegeven om de arbeidsrelatie als dienstbetrekking te verwerken in de loonaangifte. Er kan ook worden gekeken of de arbeidsrelatie anders vorm gegeven kan worden, zodat sprake is van werken buiten dienstbetrekking.

In het handhavingsplan arbeidsrelaties 2024 wordt de tranche voor 2024 ‘Op weg naar opheffing van het handhavingsmoratorium’ nader uitgewerkt. Nu de ambitie is om het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 op te heffen, zal het handhavingsplan 2025 waarschijnlijk als tranche ‘Handhaven zonder handhavingsmoratorium’ krijgen.

Met het opheffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025, zal de Belastingdienst vanaf die datum bij een onjuiste kwalificatie van een arbeidsrelatie zich niet meer beperken tot het geven van een aanwijzing. De Belastingdienst kan vanaf die datum in alle gevallen weer correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen opleggen. In voorkomende gevallen kan vanaf 1 januari 2025 ook een boete worden opgelegd. Het is daarom verstandig om aan de slag te gaan met de beoordeling van uw verschillende arbeidsrelaties.

De Belastingdienst heeft ook een memo gepubliceerd waarin richtlijnen zijn opgenomen voor medewerkers van de Belastingdienst over de verhouding tussen een aanwijzing in de loonbelasting (dat er sprake is van een dienstbetrekking) en de omzetbelasting en inkomstenbelasting. Grofweg komen die richtlijnen op het volgende neer:

Als een opdrachtgever van de Belastingdienst een aanwijzing krijgt dat er sprake is van een dienstbetrekking, dan werkt dit in beginsel ook door naar de inkomstenbelasting. Daarbij is de kwalificatie in de inkomstenbelasting ook afhankelijk van de overige feiten en omstandigheden bij de opdrachtnemer. In beginsel onderneemt de Belastingdienst bij de opdrachtnemer geen actie op belastingjaren die liggen vóór het moment van de aanwijzing.

Als een opdrachtgever van de Belastingdienst een aanwijzing krijgt dat er sprake is van een dienstbetrekking, dan kan dit ook gevolgen hebben voor de btw-positie van de opdrachtgever en de opdrachtnemer. De Belastingdienst gaat hierbij terughoudend om met het corrigeren van de btw-positie van de opdrachtgever en opdrachtnemer in de tijdvakken die liggen vóór het moment van de aanwijzing.


2. Extra verhoging minimumloon met 1,2% gaat niet door

Hoewel de Tweede Kamer op 19 maart 2024 nog voor een extra verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024 met 1,2% stemde, is daar in de Eerste Kamer geen meerderheid voor. De extra verhoging gaat daarom niet door.

In de jaren 2020 tot en met 2023 is het minimumloon al meerdere keren gestegen. Waar dit minimumloon in januari 2020 nog € 1.653,60 per maand bedroeg, was dit per 1 juli 2022 al gestegen naar € 1.756,20 per maand. Per 1 januari 2023 volgde een forse stijging van (afgerond) 10,15% naar € 1.934,40 per maand, gevolgd door een stijging van (afgerond) 3,13% per 1 juli 2023 naar € 1.995 per maand.

Per 1 januari 2024 is in plaats van een minimummaandloon een minimumuurloon geïntroduceerd. Dit betekent dat het minimummaandloon geen vast bedrag meer is, maar afhankelijk is van het aantal uren in een voltijdsdienstverband. Vanaf 1 januari 2024 is voor iedereen dus het minimumuurloon gelijk, maar kan het minimummaandloon verschillen. Bij een voltijdsdienstverband van 36 uur is dit dus lager dan bij een voltijdsdienstverband van 38 uur.

De reguliere indexatie van het minimumloon bedroeg per 1 januari 2024 3,75%. Het minimumloon kwam daarmee uit op € 13,27 per uur. Voor een 36-urige werkweek betekent dit een minimummaandloon van € 2.069,40, voor een 38-urige werkweek van € 2.185,13 en voor een 40-urige werkweek van € 2.300,13 vanaf 1 januari 2024. Dit betekent dat het minimummaandloon per 1 januari 2024 ten opzichte van 1 juli 2023 gestegen is met (afgerond): 3,73% voor een 36-urige werkweek, 9,53% voor een 38-urige werkweek, en 15,29% voor een 40-urige werkweek.

Door een voorgenomen reguliere indexatie zal het minimumuurloon per 1 juli 2024 nog een keer met afgerond 3,09% verhoogd worden.

Bovenop die reguliere indexatie is in het wetsvoorstel Wet verhoging minimumloon 2024 een extra verhoging per 1 juli 2024 met 1,2% opgenomen. De Tweede Kamer nam dit voorstel op 19 maart 2024 aan.

Op 9 april 2024 werd echter bekend dat dit voorstel geen meerderheid in de Eerste Kamer heeft. BBB-senator Heijnen maakte op die datum bekend dat de BBB het voorstel niet steunt. Er is dan een meerderheid in de Eerste Kamer tegen het voorstel De extra verhoging van het minimumloon met 1,2% zal daarom niet doorgaan.


3. Vrijstelling motorrijtuigenbelasting elektrische auto pas vanaf 2026 afgebouwd

De afbouw van de vrijstelling op motorrijtuigenbelasting voor volledig elektrische auto’s gaat pas in 2026 in en niet al in 2025. Rijders in een plug-in hybride auto gaan echter vanaf volgend jaar wel al meer mrb betalen. Zo staat te lezen in de Voorjaarsnota 2024.

Volledig elektrische auto’s betalen nu nog geen motorrijtuigenbelasting (mrb). Vanaf 2025 zou 25% van de normale mrb betaald moeten worden en vanaf 2026 zelfs het gehele bedrag. Het kabinet wil dit wijzigen om zo de aanschaf en het behoud van volledig elektrische auto’s nog langere tijd fiscaal te stimuleren. Tot en met 2030 is nu in een mrb-gewichtscorrectie voorzien: -40% in 2026, 2027 en 2028, -35% in 2029, en -30% in 2030. Daarna vervalt de gewichtscorrectie, tenzij een nieuw kabinet anders besluit natuurlijk.

Het voorstel is om de kosten te dekken door plug-in hybride auto’s al vanaf volgend jaar de volledige mrb te laten betalen. Voor plug-in hybride auto’s bestaat nu nog een korting van 50% op het normale tarief. Deze korting zou volgens eerdere plannen volgend jaar nog 25% bedragen en de korting zou pas vanaf 2026 volledig worden afgeschaft. Deze afbouw lijkt dus van de baan.

De plannen hebben geen effect op de mrb voor ‘gewone’ hybride auto’s, ofwel auto’s die zelf elektriciteit opwekken en opslaan die vrijkomt als er geremd wordt. Voor deze hybride auto’s bestaat momenteel geen korting op de mrb en dit blijft ook zo.

De mrb gaat voor volledig elektrische en voor hybride auto’s door het wegvallen van de korting op termijn hoger uitvallen dan wellicht gedacht. Dit komt doordat, door het gewicht van de accu’s, de mrb zonder korting hoger ligt dan voor een vergelijkbare auto die rijdt op benzine of diesel.

Let op! Het is nu afwachten hoe de plannen uit de Voorjaarsnota nader worden geconcretiseerd. De definitieve besluitvorming vindt plaats na de zomer en wordt gepresenteerd in de Miljoenennota en het Belastingpakket 2025.